Het oog wil ook wat. Deel 2 in een serie over “car of the future”.
Kijken naar auto’s is zelden objectief. We kijken vanuit onze eigen verwachtingen en wensen, kijken vanuit datgene wat we gewend waren en zijn, kijken vanuit de beelden die fabrikanten ons, vaak subtiel, voorspiegelen. “Meer meer” is het adagium, hoewel we dat vaak verpakken in mooie statements als “less is more” etc. Veel in en aan een auto is functioneel, heeft een relatie met waar die auto voor bedoeld was. Veel is luxe, regelmatig nogal overbodig, quasi-onderscheidend. Maar ja, het oog wil ook wat, eigen imago moet worden gevoed, we willen via die auto onze goede(?) smaak etaleren we willen gewoon, heel legitiem, genieten van iets moois, of wat daarvoor doorgaat.
Zoals gezegd, veel is functioneel maar ook een functioneel iets kan allerlei vormen aannemen, in alle gradaties tussen basic/simpel en “over the top” luxe. Ontwerp, design, gaat daar over. Niet alleen de buitenkant (soms aangeduid met het wat romantische “de koets”), maar ook interieur, alles dat min of meer onzichtbaar is maar vaak wel functioneel. Veel in een auto kan inmiddels achterwege blijven: door elektrische aandrijving, de grenzeloze digitalisering, meer autonomie van de auto, meer connectiviteit. Maar veel wordt toegevoegd door diezelfde trends, en daarmee samenhangend de grenzeloze toename in features, gimmicks, entertainment, en alle hardware die nodig is voor een goede en veilige autonoom rijdende “verbonden” entertainende automobiel. De harde en letterlijk grenzeloze concurrentie tussen fabrikanten en versnellende technology push, houdt deze ontwikkeling in stand. Onderscheid wordt vaak gepredikt maar komt niet veel verder dan “çopy paste”. Wat overblijft is een dun laagje stijl/imago/identiteit en de voor de hand liggende strijd op snelheid/time to market en prijs. Maar toch… hoewel veel consumenten roepen dat de keuze voor een auto een rationele afweging is, blijkt dat subjectieve voorkeuren nog steeds sterk zijn.
Waar hebben we het over? Het dashboard is er zo eentje. Van een volgebouwd paneel, bijna de cockpit van een vliegtuig uit de jaren ’60, naar een strak vormgegeven dashboard met een soort breedbeeld TV. Stoelen die in alle richtingen verstelbaar zijn, verwarmd, geventileerd en masserend, lekker hoor. Het front wordt imposant, enerzijds door verlichting met een soort” juwelen/diamanten” look, anderzijds door een buitenproportionele grill, met het formaat van een koeienvanger op een locomotief in het Wilde Westen, uitgevoerd in smaakvol zwart plastic terwijl een hitte producerende brandstofmotor in het vooronder afwezig is en dus ook de urgentie van koeling via die luchtinlaat; Terzijde, veel auto’s, o.a. mijn favoriete DS, lieten eerder zien dat de grill niet echt nodig is, en er andere “routes” zijn om lucht naar binnen te geleiden. Voor de DS was dit bijna een must; er was gekozen voor een sterk aflopende lijn in de motorkap, dus geen grill maar een luchthapper onder de bumper.
Die “jewel/diamond” look van de verlichting is niet helemaal onzin: kleiner formaat, veel lichtopbrengst, en sjiek(?). Die verlichting wordt dan wel weer uitbundig, soms overdadig als ornament toegepast, over de volle breedte van de auto, als omlijsting van een grill, ter accentuering van een badge met merkbeeld/logo. In het over-all ontwerp is het ras der “SUV-achtigen” nogal dominant, onderscheidend vaak niet echt. Leuk met een oplopende lijn op de flank richting C-stijl, soms eindigend in een klein nauwelijks meer functioneel raampje; een ratjetoe van materialen en stijlelementen. De achterkant wordt afgewerkt met nogal zichtbare (fake) gestileerde uitlaten (al dan niet functioneel), misschien de suggestie wekkend dat we met een serieuze 6, 8 of 12-cylinder van doen hebben? Velgen waren heel lang open gewerkt met allerlei patronen, opvallend en sportief vormgegeven licht metaal; er is nu een beweging naar “dichte” in stemmig zwart uitgevoerde velgen.
En dan de maten, vaak een kwestie van “big is beautiful”. Lengte, breedte, hoogte en massa van de auto blijven gemiddeld toenemen waarmee auto’s een bijna brutalistische look krijgen. Deels verklaarbaar door toevoeging van allerlei voorzieningen op het gebied van veiligheid, digitalisering, batterijpakketten. Deze obesitas absorbeert een deel van de winst die behaald wordt in efficiency van motoren en brandstofverbruik.
Worden auto’s met dit alles lelijk? Soms wel, maar spelen met die buitenkant van de auto is van alle tijden, appelleert aan behoeftes van de klant, is (soms) onderscheidend, markant, herkenbaar. Mijn persoonlijke mening: echt in-en-in lelijke auto’s zijn er in beperkte mate, echt mooie auto’s idem, maar heel veel is grijze middenmoot.
Uiteindelijk is de consument de baas; zijn/haar voorkeur is bepalend: “beauty is in the eye of the beholder”.
Hans Groenhuijsen, 27 mei 2025.
T 06-52 58 95 85
M hans@hansgroenhuijsen.nl
I https://www.hansgroenhuijsen.nl
Linked https://www.linkedin.com/in/4fieldshansgroenhuijsen/
. Wekelijks mijn blog ontvangen? Meld je aan via “aanvraag artikelen” op
. ©alle rechten voorbehouden Hans Groenhuijsen, 2025.
. Alle artikelen en blogs, zie: https://www.hansgroenhuijsen.nl/4-fields/ over mobiliteit, “the car of the future”,
design en schoonheid.
. Afbeeldingen: Pixabay