Deze slides vormen een setje. Het biedt een voorbeeld van hoe je in samenhang achtereenvolgens verschillende factoren kan wegen. In dit voorbeeld gaat het om een bedrijf dat een nieuwe competentie wil ontwikkelen en zich afvraagt of ze dat zelf moet doen of moet gaan inkopen of extern contracteren. De factor die cruciaal is wordt gedefinieerd als: van wezenlijk belang voor de waardepropositie en de tweede factor is: moeilijkheidsgraad in realiseren van groei.

Die 2 factoren leiden natuurlijk weer keurig tot 4 opties. Stel dat de nieuw te ontwikkelen competentie cruciaal wordt geacht voor de eigen waardepropositie, dan stel je dat logischerwijs veilig door zelf te ontwikkelen en te groeien als althans die groei niet moeilijk is om te realiseren. Als die groei wel moeilijk is, dan is borging noodzakelijk door te kopen; een contract met een andere partij heeft dan teveel risico in zich; de afhankelijkheid van externe partijen is te riskant. Daar waar de betekenis voor de waardepropositie laag is, is een contract logisch of, bij een hogere drempel tot groei, een partnership.

Als we de primaire factor, namelijk de impact voor de waardepropositie, laten staan, maar we verwisselen de andere factor, dan gaan de opties ook schuiven. De “moeilijkheid om te groeien” vervalt, en daarvoor in de plaats komt een kosten- of een tijdsperspectief.

Een vraag langs één dimensie benaderen is dus niet (altijd) voldoende.

Verschillende invalshoeken leiden weliswaar tot dezelfde vier opties, maar wel op andere posities. Weer even in de beeldspraak van het schaken: je bent simultaan aan het spelen op meerdere borden. Lastig dus. Dan denk je dat je er bent met een doorwrocht verhaal en een mooie matrix, en dan gaat alles weer schuiven.

Hans Groenhuijsen, 2016.