We hebben nu eenmaal als mens zo onze vooroordelen, we zien wel goed maar we kijken verkeerd.  Bij optimisme en pessimisme wordt dit manifest.
In moeilijke tijden (daar reken ik het huidig tijdsgewricht toe, alweer een vooroordeel op zich) zien we optimisme en pessimisme strijden als het gaat
om vragen als : wat is het probleem, wat is de oplossing ? In politiek turbulente tijden, zoals nu in de aanloop naar de verkiezingen, zien we kiezers
en (kandidaat) gekozenen de rituele dans uitvoeren rondom pessimisme en optimisme.

Optimisme kan goed zijn onder het motto “hoop doet leven”. Vaak wordt verondersteld dat optimisme een voorwaarde is om te komen tot verandering, tot verbetering. Dit zien we terug bij de klimaatkwestie. Maar er zijn ook wat minpunten. Te veel optimisme (doorschietend in…)    leidt tot de veronderstelling dat het allemaal wel meevalt. Het idee kan ook ontstaan dat de persoon in kwestie ervan overtuigd is dat hem persoonlijk negatieve gebeurtenissen minder overkomen dan anderen.  Optimisme kan ook inhouden dat er een bijna blind vertrouwen ontstaat in de toekomst, in technologie, in maakbaarheid. En tot slot houdt dit optimisme vaak in dat we op termijn betere simpeler oplossingen gaan bedenken dan de zware oplossingen van dit moment met grote nadelen en negatieve neveneffecten. Optimisme leidt dan tot uitstel, tot onderschatting, en ontkent de factor tijd en urgentie. Veel schade is op een goed (slecht) moment niet of nauwelijks meer te herstellen, de  problemen worden groter en de oplossingen kostbaarder en lastiger zeer waarschijnlijk. Het ligt voor de hand om tot een combinatie te komen van realisme (we hebben echt een probleem), pessimisme (het gaat fout als we niks doen) en optimisme: we zijn vindingrijk, we bundelen krachten, we moeten en we willen, we kunnen. Maar hiermee zitten we gelijk in het hart van de discussies (en onoverbrugbare verschillen) over de klimaatkwestie.

Er is nog hoop, en die hoop houdt ons vaak op de been. We veronderstellen gemakshalve maar dat  die hoop er altijd is geweest. Maar de hoop als  geloof in de collectieve vooruitgang en als een doorlopend historisch proces vond pas vanaf het einde van de achttiende eeuw en de tijd van de Verlichting op grote schaal ingang. Pas in dit tijdsgewricht  werd geschiedenis zelf steeds meer als een doorlopende ontwikkeling op een lineaire tijdslijngezien; en niet meer, zoals voordien,  als een zich herhalende kringloop van wederkeer. Wat in dezelfde tijd een belangrijke rol speelde, was het gezagsverlies van de christelijke religie, een verschuiving daarmee van de belofte van het hiernamaals naar de belofte van geluk, hier en nu op deze aarde. Groeiend vertrouwen in de rede en menselijke vrije wil,  en de natuurwetenschappelijke doorbraak, vormden mede de basis voor dat nieuwe vooruitgangsgeloof.

De tegenpool, doemdenken en ondergangsverwachtingen zijn zo’n beetje van alle tijden. Dat sombere denken  lijkt de mensen meer eigen van nature, op individueel en op collectief niveau. En dit wordt met enige regelmaat versterkt en aangewakkerd door religie en ideologie (waarbij de ontsnapping aan die verschrikkingen en de ultieme verlossing om de hoek liggen te wachten, onder voorwaarde dat de mens dat geloof of die ideologie omarmt). Doemdenken nu is daarmee wat anders dan het doemdenken in die goeie ouwe tijd. Toen zag men in passieve berusting de catastrofe tegemoet (als onafwendbaar ?), of trachtte men met offers, bezweringsformules, rituelen en gebeden het naderend einde van de wereld af te wenden. Waar vroeger dat einde van de wereld werd gezien als een moeilijk te definiëren metafysische apocalyps wordt tegenwoordig de ondergang nauwkeurig berekend en onderbouwd (waarna de strijd weer losbarst over feiten en alternatieve feiten en onwaarheden etc.).

Herman von der Dunk (ooit hoogleraar geschiedenis Universiteit Utrecht) stelde het scherp : Elk tijdvak of elke generatie heeft  zijn eigen eindcatastrofe die het hoofd moet worden geboden, verwoord in de binnen die tijd passende begrippen en met de passende argumenten, waarover latere generaties hun schouders zullen ophalen. Nog een stap verder : elke generatie heeft zo’n catastrofe nodig, en creëert/bedenkt er eentje, daarmee veronderstellend dat de eigen generatie toch echt uniek (en meelijwekkend) is; zo erg is het nog nooit geweest.

Optimisme (ook pessimisme overigens) heeft de verleiding in zich van de  self fulfilling prophecy : de voorspelling komt uit door ons eigen optimisme.  De essentie van een self fulfilling prophecy is niet dat het een toekomstige gebeurtenis voorspelt, maar juist veroorzaakt. Optimisme lijkt een gegeven, pessimisme ook. Optimisme is vaak sterk, bij het naïeve af. Het kan gaan over inkomen en vermogen, levensverwachting, de mate waarin de wereld (goed)aardig is. Prima, die optimisten aldus Daniel Kahneman  (“Thinking fast and slow”) ); ze zijn gezonder, maken het verschil, gaan uitdagingen aan etc. Maar hij waarschuwt voor te veel optimisme, vooral voor te veel zelfvertrouwen en overschatting. Doelen worden haalbaarder geacht dan ze zijn. Pessimisten hebben vaak ongelijk in hun blik op verleden en/of heden en/of toekomst. Hun voorspellingen komen vaak niet uit. Optimisten hebben vaak ongelijk. Beiden kijken  vaak selectief, vanuit vooringenomen standpunten, en vinden uiteraard het bewijs voor hun eigen stelling. De andere ziet het fout, “je ziet wel de splinter in andermans oog, maar niet de balk n je eigen oog”.

Opvallend in het huidige tijdsgewricht is dat optimisme en pessimisme redelijk hand in hand gaan. We zijn gemiddeld best tevreden en redelijk optimistisch over ons eigen leven, onze eigen toekomst. (N.B.  welvaart, tevredenheid, geluk, optimisme zijn niet hetzelfde , zijn niet uitwisselbaar, maar hebben wel met elkaar te maken). Hier zitten natuurlijk fluctuaties in, als gevolg van economische ontwikkelingen, crisis, oorlog, klimaat, stikstof, vervuiling, uitputting.  Optimisme is voor sommigen een tweede natuur geworden, een grondhouding, een “way of life”, een keuze in hoe je in het leven staat. Maar pessimisme mag ook (weer); we mogen weer ongelukkig zijn. Alsof trouwens optimisten altijd gelukkig zijn, en pessimisme gelijk staat aan ongelukkig zijn. Negatieve emoties moeten gewaardeerd worden;  ze hebben net als positieve emoties een functie. Negatieve emoties vormen de trigger, de impuls om tot actie over te gaan.

We  kijken nogal somber, vooral als het gaat om de wereld om ons heen. We zien wat we willen zien, we zien wat het nieuws brengt, en vervolgens onthouden we negatief nieuws gewoon beter dan goed nieuws, en noemen dat makkelijker. We zijn bang voor de toekomst  en veel mensen denken dat we het in de toekomst  slechter hebben dan nu. En we maken ons altijd maar weer zorgen over de teloorgang van waarden en normen.

En, doen we (dus)  iets ? Je zou een volmondig JA  verwachten, maar het heldere antwoord is: NEE. Vooruit, iets positiever : we zijn er mee bezig, we denken erover na, we beloven beterschap, de oplossing, het Walhalla. Lang leve de verkiezingen voor de Tweede Kamer.

Hans Groenhuijsen, 28 augustus 2023.

. Afbeelding  : www.altotoc.fr

. Artikelen over klimaat, een betere wereld: https://www.hansgroenhuijsen.nl/category/4fields/de-toekomst-een-betere-wereld/

. Alle artikelen en blogs , zie: https://www.hansgroenhuijsen.nl/4-fields/

. wekelijks mijn blog ontvangen ? Meld je aan  via “aanvraag artikelen” op 
https://www.hansgroenhuijsen.nl/inschrijven-kennisblogs/

. ©alle rechten voorbehouden Hans Groenhuijsen, 2023.

T                06-52 58 95 85
M              
hans@hansgroenhuijsen.nl
I                 
https://www.hansgroenhuijsen.nl
Link           
https://www.linkedin.com/in/4fieldshansgroenhuijsen/