Column Groenhuijsen – Kan de stekker eruit?
In de discussie of de electric vehicle (ev) er nu wel of niet komt, grijpen tegenstanders telkens naar dezelfde argumenten: lage actieradius, lange oplaadtijd en beperkte infrastructuur.
Een conventionele auto moet elke 500 tot 800 km naar een `oplaadpunt`; de elektrische auto is voorlopig elke 150 tot 200 km aan de beurt. Daarnaast kost het ongeveer 8 uur om de accu op te laden.
Voorstanders van de ev roepen – niet geheel onterecht – dat de beperkte actieradius geen groot probleem is, omdat 90 procent van de ritten in Nederland geen grotere afstand bestrijken dan 50 kilometer.
Rekensom
Maar het grote probleem van de actieradius is ook niet de afstand zelf: dat is de investering die nodig is om voor voldoende oplaadpunten te zorgen. Want zonder een gedegen netwerk durven mensen geen ev aan te schaffen omdat ze het gevaar te groot achten dat ze onderweg stil komen te staan. Een rekensom* leert dat er voor elke ev 0,18 oplaadpunt beschikbaar moet zijn, uitgaande van een actieradius van 150 kilometer en een rijafstand van 15 duizend km/j. De verwachting is dat we in 2020 200 duizend elektrische auto’s op de weg hebben; dan hebben we dus 36 duizend oplaadpunten nodig.
Als we op de huidige actieradius blijven steken, kunnen we gelijk stoppen met die ev: dan wordt het te duur. Ga maar na: de stichting E-laad heeft zich ten doel gesteld om 10 duizend oplaadpunten gereed te hebben in 2013 – ze zit nu op 25 oplaadpunten – tegen een investering van 15 miljoen euro.
Noodzakelijk
Een snelle ontwikkeling van accu’s is noodzakelijk om elektrisch rijden überhaupt een kans van slagen te geven. Als de actieradius naar 250 kilometer gaat, de oplaadtijd halveert naar 4 uur en de bezettingsgraad van de oplaadpunten stijgt naar 75%, dan zijn 7.300 oplaadpunten genoeg (met die 200 duizend ev’s). Volgens verschillende berekeningen is de uiteindelijke investering per ev bijna 1.700 euro (hier worden alle extra kosten van energieproductie, netwerk en distributie toegerekend aan die ev).
Tenminste, als we slim investeren. Bijvoorbeeld in een slim oplaadsysteem. Gebruik van zon- en windenergie wordt eenvoudig en effectiever, het Mobile Smart Grid systeem biedt opslagcapaciteit en de mogelijkheid om terug te leveren aan het eigen huis of aan het net.
Eigenbelang
Ook in deze infrastructuur-discussie spelen de emoties, ideologie en eigen belang een rol. Daar moeten we ons niet door laten leiden. Het eerdergenoemde sommetje toont aan dat het met het aantal palen (en de kosten daarvan) nog wel meevalt als we geleidelijk groeien naar 200 duizend ev’s in 2020. En die groei is mogelijk binnen de bestaande structuren zonder mega-investeringen. Opladen via een combinatie van punten in de publieke ruimte en opladen thuis in het stopcontact is voorlopig wel toereikend, en het kan zo maar zijn dat zich nieuwe oplossingen aandienen in de komende 10 tot 20 jaar als substituut voor een dicht oplaadnetwerk.
Jammer
Het zogenaamd ontbreken van dat oplaadnetwerk opvoeren als verklaring voor de trage entree van de ev, en als argument om nu nog even niet over te stappen, is onzin. Er zijn wezenlijker problemen die het mogelijke succes van de ev in de weg staan. Zoals de nog hoge kosten van de batterij, onzekerheid over de veiligheid en vooral over de levensduur van batterijen. Als we deze problemen niet onder ogen zien en oplossen, dan kunnen we over de ev-ambities zeggen: Trek de stekker er maar uit. En dat zou jammer zijn.
Hans Groenhuijsen,
4Fields Advies en Interim-management
Maart 2010
*Het sommetje: Om te berekenen hoeveel oplaadpalen we nodig hebben, gebruik ik de volgende formule: [(jaarkilometrage/actieradius) x (oplaadtijd)] / (bezettingsgraad x 8.760** uur) = 0, xx “paal”. Een voorbeeld: Stel dat een EV gemiddeld 15.000 km per jaar rijdt, de actieradius beperkt is tot 150 km, dan dient er 100 keer opgeladen te worden met een oplaadtijd van 8 uur en een bezettingsgraad per oplaadpunt van 50% (12 uur per etmaal). Het sommetje is als volgt: [(15.000/150) x (8)] / (50% x 8760) = 0,18.
**Aantal uren in een jaar